Werkgroep Hogeronderwijsrecht
De Werkgroep HogeronderwijsRecht (WHR) staat sinds de oprichting in de lente van 2011 onder voorzitterschap van mr. P.C. (Peter) Kwikkers (info@triasnet.nl). De werkgroep beleefde zijn eerste vergadering op 12 mei 2011. De WHR functioneert zonder budget en op onbezoldigde inspanningen van deelnemers, gastlocatie die logistiek wordt georganiseerd door een van de leden, en de voorzitter. TriasNet Consultants regelt en administreert de convocaties, aanmeldingen en uitnodigingen.
Tezelfdertijd heeft Peter Kwikkers de LinkedIn-groep Hogeronderwijsrecht ingericht. Deze groep heeft nu ruim 275 leden en is een nuttige aanvulling voor de in het ho geïnteresseerde leden van de VvO. Dit is geen “open groep”, maar niet-leden van de VvO worden op hun verzoek ook geaccepteerd.
De WHR heeft momenteel meer dan 300 personen op zijn mailinglijst. Hiervoor is het lidmaatschap van de VvO niet vereist, maar natuurlijk wel aanbevolen.
Iedereen is van harte uitgenodigd om initiatieven aan te dragen voor een onderwerp en een hoofdgast, en om mee te helpen bij de organisatie van een discussiebijeenkomst (online of op locatie). De werkgroep communiceert via de VvO-website en VvO-nieuwsbrieven, de mailinglijst van werkgroepleden en via de Linkedin-groep. Afhankelijk van initiatieven en actualiteit worden jaarlijks één tot drie werkgroepbijeenkomsten georganiseerd om ho-beleid en de vertaling ervan in wet- en regelgeving en de uitvoering in de praktijk te bespreken, op hoger plan te brengen zoals dit een werkgroep betaamt, actief informatie te genereren, en voeding te geven aan de reguliere verenigingsactiviteiten zoals jaarvergaderingen, nieuwsbrieven, publieke discussie, en verspreiding van verslagen, adviezen of standpunten. Zolang er maar een stevig juridische edge aan zit, kunnen onderwerpen van deze werkgroep bijvoorbeeld zijn:
- Wetgeving
- Onderwijs- en wetenschapsbestel
- Financiering
- Accreditatie en Kwaliteitszorg
- Onderwijsaanbodvorming
- Examencommissies en diplomering
- Bestuur en medezeggenschap
- Toezicht
- Onderwijs en examenregelingen
- Relatie tussen overheid en instellingen
- Rechtspersonen ho
- Toegang en selectie
- Initiatieven van de regering (of anderen)
Verslagen
14 april 2023: Academische vrijheid en gerelateerde leerstukken
De 26e (associatieve) bijeenkomst vond plaats op 14 april 2023, als actualiteitenlezing van voorzitter Peter Kwikkers, in een tweetal goed bezette sessies tijdens de VVO-Voorjaarsconferentie in Utrecht. Zijn rode draad liep langs de inhoud en betekenis van academische vrijheid, de relatie tot grondwettelijke vrijheden en de samenhang en fricties met instellingsautonomie, arbeids- en ontslagrecht en wettelijke bestuursbevoegdheden (daarmee teruggrijpend op wat hij daarover op 20 januari 2023 zei). Iedereen heeft een gelijkwaardig beginselrecht op hoger onderwijs, maar geen absoluut recht. Het onderwijsbestel wordt gedekt door de Grondwet, maar hoger onderwijs is geen grondrecht en ook geen mensenrecht. Andersom moeten binnen hoger onderwijs en wetenschap mensenrechten en grondrechten worden geëerbiedigd: door de regering, de wetgever èn de instellingsbesturen. Dat lijkt vanzelfsprekend, maar gaat blijkbaar niet van nature en niet altijd van harte. Aldus is academische vrijheid een individueel subjectief recht, maar geen grondrecht en geen mensenrecht. Geen universeel overal geldend recht, want het geldt alleen in het universitaire bereik; “aan de instelling voor hoger onderwijs” zoals 1.6 WHW formuleert. Je ziet hier vaak confusie met het begrip institutionele autonomie en ook de misvatting dat internationale samenwerking helpt, want dat is niet als je met China, Rusland, Hongarije en dat soort landen samenwerkt. Toch blijkt sommigen moeilijk aan het verstand te peuteren dat vrijheid van meningsuiting iets anders is dan academische vrijheid. Meningsuiting betreft een mening. Academische vrijheid beschermt niet zomaar opinies. Ook moeilijk is dat de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting òòk door onderwijsinstellingen moet worden geëerbiedigd (ook ROC), maar academische vrijheid niet aan ROC geldt.
Na een rondje langs de belangrijkste aspecten van academische vrijheid, besteedde Peter Kwikkers aandacht aan vier actuele arbeids- en ontslagrechtcases voor een schets van het juridische raamwerk van het bestel: de onverkwikkelijke ontslagcasus Paula van Manen bij een ROC; de in hoog tempo verziekende kwestie Laurens Buys bij de UvA; het ontslag van de zich bij promotie achtergesteld voelende UHD Susanne Täuber aan de RUG, en ontbinding met wederzijds goedvinden van het arbeidscontract van Tjeerd Andringa met de RUG nadat diens onderwijseenheid uit het curriculum was geschrapt vanwege het niet voldoen aan academische standaarden. Behalve interferentie met regulier arbeidsrecht en wat een goed werkgever en goed werknemer van elkaar mogen verwachten, is er ook een ander type interferentie met de vrijheden van de WHW: bevoegdheden die voortvloeien uit de bestuurlijke bepalingen over de onderwijs- en wetenschapsorganisatie in hfst 7, en 9 tot en met 12. Die regelen, met uitwerking in interne reglementen en arbeidsovereenkomst, wie bepaalt wie wanneer onderwijs mag of moet geven, en waarover; op welk onderwerp een wetenschapper zijn onderzoek moet doen; wie het onderzoeksprogram, het onderwijs en het curriculum bepalen en hoe de interne allocatie van middelen verloopt. Ander voorbeeld van interferentie met academische vrijheid en doorwerking artikel 1 Grondwet, zijn de WHW-bepalingen die de toegankelijkheid voor in en na de poort raken, bijvoorbeeld het aangenomen VVD-amendement met de optie van helemaal niet mogen meeloten van de “laagst scorende groep” voor opleidingen met een fixus. Dat is in strijd is met de idee van ho als burgerrecht die aan de WHW ten grondslag ligt: dus in strijd met de bedoeling en ratio van de WHW die uitgaat van gelijk-open toelating met het aangewezen VO-diploma. Behalve strijd met artikel 1, ook strijd met de academische (keuze)vrijheid van aspirant-studenten: nu door de wetgever.
De AV is opgenomen in artikel 13 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: “De kunsten en het wetenschappelijk onderzoek zijn vrij. De academische vrijheid wordt geëerbiedigd”. Het EP stuurt aan op een artikel in het Verdrag betreffende de werking van de EU. Mede daarom besteedde Peter Kwikkers vervolgens uitgebreid aandacht aan het recente rapport van het Europees Parlement, waarin is gesteld dat universiteitsbestuurders, de politiek, wetenschapsfinanciers, de arbeidsvoorwaarden, de cancel culture en de woke-beweging in toenemende mate de academische vrijheid in Nederland bedreigen. Hij wees op het rampzalige risico van een wilde beweging die is ontstaan om academische vrijheid nader te definiëren, juist waardoor er steeds minder van overblijft en de academische vrijheid juist slechter wordt beschermd. Er is door de WHW-makers juist bewust gekozen om de invulling aan de rechtsontwikkeling te laten: rechtspraak en wèl goede literatuur. Hij meent dat voor de praktische bescherming de instellingsbesturen en medezeggenschap eerst aan zet zijn. Democratisch bestuur is hoofdpijler van de WHW en medezeggenschap is de pendant van het fundamentele instellingsrecht op institutionele autonomie; dààrom kan en mag de universiteit zelfstandig zijn en dit is ook wat de universiteit al vanaf de start in 1088 samenhoudt. Gebrek aan democratisch gehalte is de Achilleshiel in de balans tussen bestuur en medezeggenschap, ook omdat je daarmee grip krijgt op echte bescherming van academische vrijheid. Peter stoort zich daarom aan de campagne “Kies” die dezelfde week begon. De oproep om te stemmen om de desastreus lage opkomst bij de verkiezingen voor medezeggenschapsraden te verhogen (voor beter onderwijs zegt men), miskent dat bestuur en management de medezeggenschap helemaal niet serieus nemen; zeker niet als het onderwijs beter moet of academische vrijheid moet worden beschermd. Bestuurders doen dit slecht, maar medezeggenschapsraden zijn zelf ook schuld.
Academische vrijheid is een prachtig recht, vindt Peter Kwikkers, maar het is verbonden aan academische verantwoordelijkheid, ook buiten de academie waar rechtsstaat en vrijheid niet zo nauw worden genomen. Het houdt de plicht in om die moedig te verdedigen: in eigen instelling, in Nederland, in de EU en daarbuiten. Het ‘maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef van artikel 1.3, vijfde lid is een zusterschip van AV: geen vrijheid zonder verantwoordelijkheid. Dit alles verplicht tot meer ethisch en integer handelen, vooral in de 3e geldstroom waar wetenschap iets te gemakkelijk te koop is voor soms niet fraaie grote bedrijven. De antwoorden van de minister van 12 april 2023 op vragen van VVD en SP over die materie, acht Peter dan ook veel te lankmoedig, ontkennend en afschuivend op college van bestuur en raad van toezicht. Hij acht strengere regelgeving hiervoor dringend noodzakelijk.
14 maart 2023: Rechten van de Mens in het Hogeronderwijsrecht
Deze 25e discussiebijeenkomst vond online plaats met Alexander Hoogenboom stafjurist van het College voor de Rechten van de Mens als hoofdgast, en een dertigtal geïnteresseerde deelnemers. Het College is het National Human Rights Institute dat op grond van VN resolutie A/RES/48/134 de mensenrechten ‘beschermt, bevordert, bewaakt en belicht’, en de ‘implementatie van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap monitort. Het is ook het Equality body dat op grond van EU-richtlijnen zorgt draagt voor een quasi-judiciële oordelenprocedure; onderzoek uit eigen beweging en de artikel 13 WCRM (proef)procedures.
Voorzitter Peter Kwikkers gaf traditiegetrouw eerst een schets van de taxonomie van het onderwerp. Het recht op hoger onderwijs is een burgerrecht, maar geen grondrecht, ondanks dat het ho als zodanig wèl wordt gedekt door de werking van 23 Grondwet. Voorheen artikel 208 Grw betrof oorspronkelijk niet het ho en dat is terug te zien in de tekst (behalve 1e, 5e en 8e lid). Pas in de jaren’80 won de ruime uitleg definitief. Er waren in de jaren ’80 wel discussies met bijzondere universiteiten over de reikwijdte van hun beroep op de vrijheid van godsdienst, maar hun argumenten om zich niet aan de Grondwet of de WWO te houden waren zwak en doofden in de loop van de jaren ’80 eigenlijk helemaal uit. De vooropleidingseisen 7.24 e.v. WHW, de reikwijdte van de Grondwet, het EVRM, het Verdrag ter bescherming van de rechten van het Kind en de leerplichtgrens, wijzen niet op ho als grondrecht of mensenrecht, maar wel op ho als burgerrecht. De mensenrechten gelden natuurlijk wel ook binnen universiteiten en hogescholen. Die taxonomie moet impact op WHW-bepalingen hebben; bijvoorbeeld over BSA en numerus fixus. Zie meer daarover in het verslag van 14 april 2023 en WHW-pocket 2023.
Alexander Hoogenboom ging onder de titel ‘Gelijkebehandelingsrecht & hoger onderwijs’ in op de Europees- en nationaalrechtelijke beginselen van non-discriminatie, maar niet nadat hij enkele ‘facts and figures’ had getoond, en nauwkeurig had geschetst wat de bevoegdheden van het College zijn en hoe dit stapsgewijs precies werkt. In volgorde van aantallen houdt het College zich bezig met ongelijke behandeling wegens: handicap of chronische ziekte, ras, geslacht, leeftijd, godsdienst, burgerlijke staat.
Vervolgens werden de geruchtmakende cases uit het hoger onderwijs die door het College zijn en worden behandeld, uitvoerig besproken en bediscussieerd.
20 april 2022: Capita (a)selecta van ho-beleid, -bestuur en -recht
De 24e (associatieve) discussiebijeenkomst vond plaats op 20 april 2022 als break-out-sessie tijdens de VVO-Voorjaarsconferentie in Utrecht, aan de hand van onderwerpen die deelnemers hadden voorgesteld. Na bespiegelingen over juridische kaders voor samenwerking tussen mbo – ho, ging voorzitter Peter Kwikkers in op de opties die studenten en personeel hebben om hun rechtspositie (in brede en in enge zin) te beschermen. Daarbij besteedde hij aandacht aan consequenties van het Wetsvoorstel versterking rechtsbescherming mbo-studenten voor ho-studenten die het immers daarna zonder het College van beroep voor het hoger onderwijs (CBHO) moeten doen. Belangrijk vond hij het drietal uitspraken van de ABRvS van 2 februari 2022 (Harderwijks drugspand)). Peter zag daarin een aankondiging van de (nieuwe) hoogste rechter dat er voor belanghebbende studenten meer recht te halen zou zijn dan hiervoor, omdat de ABRvS nu definitief was overgegaan op een evenrediger belangenafweging (evenredigheidsbeginsel) en niet meer per definitie altijd het bestuursorgaan gelijk zou gaan geven. Andere onderwerpen die in hoog tempo aan de orde kwamen, betroffen de Hoofdlijnenbrief van 1 april 2022 van nieuwe minister Dijkgraaf en met name: Stelselversterking met samenhangende instrumenten; Verankering van flexstuderen (of fundamentele stelselverzwakking); van Prestatieafspraken via Kwaliteitsafspraken naar Verantwoordingsafspraken met nadruk op arbeidsmarkt en economie; Toereikendheid, doelmatigheid en kostentoerekening in mbo, hbo en wo&o; Ruimte voor talent, Toegankelijkheid, studie-, werk- en aanvraagdruk; Rendement, studentsucces, BSA, Doorstroomnorm (slow release BSA); Kernwaarden academische vrijheid en wetenschappelijke integriteit; Ongebonden onderzoek, grote interdisciplinaire vraagstukken, maatschappelijke uitdagingen, profilering en persoonlijk werkkapitaal voor onderzoekers; Studentwelzijn, sociale veiligheid, integrale veiligheid en geopolitieke dreigingen, en vooral: game changing ontwikkelingen in de Europese Unie zoals met microcredentials, European Degrees en European University Alliances.
20 januari 2022: Rechtspositie van Studenten
Op 20 januari 2022 vond de 23e discussiebijeenkomst plaats over rechtsbescherming van studenten, met 30 deelnemers online. Voorzitter Peter Kwikkers legde uit in welke richtingen studenten aan universiteiten en hogescholen hun recht kunnen zoeken, al of niet via de ene ingang die in de WHW “Toegankelijke Faciliteit” is genoemd. Daarvoor èn daarna kan de student nogal wat verschillende kanten op (worden geleid). Aanleiding was ook dat het College van beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO) formeel zou worden ingeschoven in de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, terwijl er nogal wat te doen was over de rechtsbescherming die de hoogste bestuursrechter – niet alleen in toeslagenkwesties – had geboden. Peter gaf aan dat Rechtsbescherming (in brede zin) veel meer omvat dan een set formele beroepsprocedures: het gaat over de juridische veiligheid voor iedereen die in een wetssysteem werkt. Hij meent dat de formele rechtsbescherming (in enge zin) redelijk goed is geregeld, maar dat manco’s zitten in de randvoorwaarden, deskundige uitvoering en in het materiele recht van de WHW en vooral de OER. Hij concludeerde dat het hele ‘plaatje’ reden zou moeten zijn voor een opnieuw kalibreren van het leerstuk rechtsbescherming: landelijk èn binnen elke instelling en inclusief het materiele recht in WHW en OER.
Machteld Claessens, advocate bij Stibbe, droeg bij met haar visie op het Wetsvoorstel rechtspositie MBO-student en de relatie tot de Awb aan de hand van haar eerder verschenen artikel in NTOR. Zij meent dat het een gemiste kans is dat het wetsvoorstel slechts aansluiting zocht bij de WHW en dat mbo-studenten die in een relatief kwetsbaarder, ongelijkwaardiger relatie met de onderwijsinstelling verkeren, meer gebaat waren geweest bij striktere aansluiten bij de belangrijke pijlers van de Awb: rechtseenheid, rechtszekerheid en eenvoud van regels.
Hoofdgast Wouter Pors, partner van Bird & Bird, putte uit zijn jarenlange rijke ervaring met rechtsbescherming in de rechtspraktijk van het hoger onderwijs en lardeerde die met de inpassing daarvan in het theoretische kader van het hogeronderwijsrecht.
9 maart 2021: (Bindend) StudieAdvies: nu, straks en in de toekomst
Op 9 maart 2021 vond de 22e discussiebijeenkomst in het nu 10 jarig bestaan plaats. Met 23 deelnemers online was die iets overtekend, maar een paar collega’s teleurstellen wil niemand.
Voorzitter Peter Kwikkers refereerde in een kort intro eraan dat veel instellingen en docenten warm voorstander zijn van het bindend studieadvies, maar verschillende recente onderzoeken gemiddeld weinig meerwaarde vinden, en ook de nodige nadelen en contraproductiviteit. Een aanzienlijk deel van de weggestuurden gaat dezelfde of een verwante opleiding elders volgen, met onnodige en geldverspillende studievertraging en demotivatie tot gevolg. Of studenten in een andere opleiding ongelukkig, of juist gelukkiger worden, weten we niet en er is maar weinig indicatie dat studenten die geen bsa krijgen, vaker langstudeerders worden; er zijn ook veel ‘laatvastlopers’. Daarentegen is de uitvoering bewerkelijk, terwijl niemand weet hoe hoog de pure uitvoeringskosten eigenlijk zijn. De voorzitter refereerde vervolgens aan bewegingen in de Kamer. GL-motie TK 35570-VIII-48 om bsa te vervangen door een niet-bindend advies die in 2020 met 76 voorstemmen werd aangenomen, maar is bij de eerstvolgende gelegenheid ontkracht met VVD-motie TK 35582-15 die stelde dat als de minister dáárover met de instellingen gaat praten, dat gesprek ook moet gaan over “toelating en selectie voor èn tijdens de opleiding”. In december 2020 werd ook de SP-motie TK 35570-VIII-114 over het ook bij universiteiten niet-geven van bsa in 2020-2021 verworpen: van de regeringspartijen was alleen D66 voor en verder een coalitie van SP, PvdA, Krol, GL, PvdD, 50PLUS, Van KootenArissen, DENK en Forum. D66/GL kregen hun corona-motie TK 35570-VIII- 116 “om het BSA niet onverkort toe te passen, maar te komen tot een aangepaste norm die recht doet aan de buitengewone omstandigheden” wel aangenomen. Bijzonder is natuurlijk dat het niet aan de regering is om die motie uit te voeren, maar aan elk van de instellingen. (En dat die motie gezien de praktijk in den lande overbodig lijkt.)
GL-Amendement 17 op de Variawet om heel artikel 7.8b te vervangen om rechten en verplichtingen helderder vast te leggen en te bepalen dat het instellingsbestuur alleen bsa kan afgeven als goede studievoortgang aantoonbaar was gewaarborgd en de opleiding “studeerbaar” was, werd conform verwachting ook verworpen.
De tour de table – praktisch, inventariserend, meningsvormend, zoals rond (rechts-)gevolgen van bsa-uitstel en gevolgen voor internationale studenten – was meer dan interessant. Bsa is een keuze van het instellingsbestuur of de leiding van een opleiding. Vragen naar de effectiviteit en de relatieve weging van de nadelige effecten en ‘geschiktheid van het instrument (om de geschiktheid van de student te bepalen)’ zijn reëel. Interessant was de observatie dat de verschillen in rendement (ook niet heilig) tussen eerdere bsa-jaren en bsa-uitstelofverlagings-jaar 2020 gemiddeld vrij gering lijken. Alles overzien kunnen we spreken van een zeer divers beleidsbeeld en twee kampen: voor- en tegenstanders van bsa. In dat verband is met name belangrijk dat de corona lockdowns op verschillende plaatsen aanleiding gaven om werk te maken van onderwijskundig betere alternatieven. Sommige van die alternatieven roepen overigens wel de vraag op of die zich wel verhouden tot de (strekking van de) WHW en andere bepalingen van dwingend inschrijvingsrecht. Belangrijke punt was ook wie eigenlijk mag bepalen of de student op juiste plek zit: de instelling of de student. En zo laat de vraag zich nog steeds stellen of dat diverse beeld wenselijk is vanuit het juridische oogpunt van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid (vgl. de topsporterscoulance).
Covid-gerelateerde coulance was zelf-evident. Maar ook de druk op afschaffen en ontwikkeling van alternatieven groeit. Met name VVD en VSNU blijven echter hameren op snellere uitselectie, excellentie en hoger studietempo. Kritiek dat bsa veelal slecht en extensief onderwijs en slechte studiebegeleiding toedekt of zelfs stimuleert, een formidabele beperking is van de toegankelijkheid en de academische vrijheid (bepalen van eigen studietempo) en flexibele onderwijsinrichting, lijkt echter wel serieuzer te worden genomen. Het is nog niet te verwachten dat het BSA als optie snel uit de wet verdwijnt, maar het onderwerp “vorm van studieadvies” blijft een groot en belangrijk onderwerp waarbij bewegingen in de richting van alternatieven – bijvoorbeeld een DSA (dringend studieadvies) met flankerend beleid – zijn te verwachten. (Voor meer over bsa: WHW-pocket 2021 pg. 186-191, 289, 291 (over verhouding met de voortgangseis Wet MoMi/Gedragscode) en 380/381.)
21 september 2020: Coronabeleid en juridische grondslagen
De 21e sessie van de Groep Hogeronderwijsrecht, met een ruim twintigtal deelnemers en zoals altijd onder Chatham House Rule, was een noodgedwongen ronde tafel videoconferentie: geheel in stijl van het thema dus.
Het onderwijsbestel zoekt naar antwoorden op talloze vraagstukken om de gevolgen van de ‘coronacrisis” het hoofd te bieden, waarbij we moeten we anticiperen op wat nog te wachten staat. Bestuurders en beleidmakers doen hun ding, maar het baart het gilde van hogeronderwijsjuristen zorg dat nog niet alle juridische grondslagen voor hun goede bedoelingen op orde zijn. Aan informatie geen gebrek; misschien eerder overdosis. Overheden, VH, VSNU, NVAO, Nuffic produceren allerlei info pagina’s en e-zines en instellingen gebruiken de eigen kanalen om externe en interne regels kenbaar te maken en er zijn vele formele en informele intercollegiale groepen en task forces. Echter is niet altijd is duidelijk wie wat regelt en wie beslissingsbevoegd is voor het onderwijs en wie voor de tentamens, – minister, wetgever veiligheidsregio, instellingsbestuur, OER-maker, examencommissie. En evenmin welke juridische grondslag of welke status een dergelijke uiting heeft. De uitleg van de regels is in de huidige situatie niet altijd eenduidig, maar volgens de deelnemers staat dat de geldende wet- en regelgeving voorop. De juridische rode draad betrof dan ook vragen zoals of en waar sprake is van nodeloos loslaten van regels; of juridisch juiste en rechtsgelijke oplossingen worden toegepast; waar de juridische risico’s liggen. Want nu corona in de hele universitaire wereld een ‘normaal-situatie’ lijkt geworden, is niet meer zo snel terug te vallen op het argument van overmacht of onvoorziene omstandigheden.
Doorgaan van onderwijs, tentamens èn correcte tentaminering zijn gedeeld belang van instelling, studenten en de rest van de maatschappij. Maar dat is geen vrijbrief voor juridisch fröbelen. Dat er nog geen WHW-grondslag is voor ten minste AVG-bestendige online proctoring en dat fraudebestendig tentamineren een heel nieuwe tak van sport is geworden; dat er in de toepassing van service-documenten en ministeriele adviezen tegenover geldende regels fricties en juridische risico’s bestaan; dat veel Onderwijs- en examenregelingen en Reglementen van Examencommissies nog niet of onvoldoende basis bieden voor ‘corona-proof’ toepassing, is misschien verklaarbaar, maar niet in rechte houdbaar. Dat nog niet iedereen kan omgaan met het feit dat online of video onderwijs, de vertrouwelijkheid en beslotenheid van het onderwijs geweld kan aandoen, blijft ook zorgelijk.
De besproken vooraf aangedragen concrete onderwerpen betreffen een breed scala:
Financieel-juridische zaken zoals de vraag of het Profileringsfonds inderdaad zoals de minister beweerde niet kan worden gebruikt bij ‘coronavertraging’ terwijl een niet-studeerbare opleiding daar ongeacht de reden wel onder valt. En of studenten die net na 31 januari 2021 afstuderen en geen 535 euro terugkrijgen van de minister helemaal geen recht op compensatie hebben. Is er recht op compensatie als door arbitraire besluiten of strijd met de wet studievertraging of andersoortige schade ontstaat. Anders gezegd: voor wiens risico komt welke vertraging?
WHW, OER en medezeggenschap: waarborgen van online onderwijskwaliteit binnen een OER, vaststelling en toepassing van noodOERen en het effect daarvan op examencommissies. Of het binnen de WHW wel mogelijk is om een opleiding volledig online aan te bieden. De juridische verhouding tussen de handreikingen van de minister en regulier onderwijsrecht en de vraag of medezeggenschapsraden wel achteraf hun instemming kunnen geven, waar die vooraf is vereist.
Onderwijs en onderwijskwaliteit; tentamens, fraude en examencommissie: zoals gevolgen voor studenten van verhoogde studie- en tentamenlast door verschuiving van tentamens en de toepassing van ‘stoplichten’ en voortgangscriteria; omgang van toetscommissies met hun taken omtrent waarborg van toetskwaliteit en privacy bij noodOERen, behoorlijke online tentaminering en de bevoegdheden van examinatoren en examencommissies bij fraude en ongeldigverklaring. Communicatie naar en rechtsbescherming van studenten. Verplichting tot het aanbieden van alternatieven voor digitale toetsen, als een student aangeeft hieraan niet te willen meewerken en nog veel meer praktisch-juridische vraagstukken.
Hoe acceptabel is het bijvoorbeeld om studenten na twee jaar feitelijk nog weg te sturen na een “uitgesteld” BSA. Is loting bij decentrale selectie niet in strijd met de WHW? De minister meende dat de instellingen er goed aan zouden doen om het advies generiek ‘uit te stellen’. Veel instellingen hebben dat niet gedaan, maar wel BSA uitgebracht of juist alleen maar niet-bindende adviezen (al of niet omdat onderwijs significant gebrekkig was of omdat niet kon worden vastgesteld of de student wel wettig ‘ongeschikt’ is om de opleiding succesvol af te ronden).
Is er voorrangsrecht van studenten bij selectie voor een volgend semester. Kan de instellingen internationale uitwisseling van docenten of studenten stopzetten (CBHO 24 juni 2020).
Er werd met enig leedvermaak gerefereerd aan paniek-ideetjes voor kwaliteitzorg uit de politiek, zoals extra student enquêtes, meer studenttoezicht onder leiding van de NVAO (hier ligt geen extra rol voor studenten en meer bureaucratie is nu geen juist antwoord), mystery guests bij online onderwijs (‘dit college kan worden opgenomen voor sanctiedoeleinden’), en mogelijk extra inspectietoezicht (de inspectie heeft al voldoende instrumenten …. alleen misschien te weinig personeel).
Hoe iedereen ook zijn of haar best doet: er zijn best ook grote risico’s en rampen: veel afgebroken of niet eens begonnen stages en internationale uitwisseling; valkuilen van online tentaminering; distorsies bij doorstroom vanuit mbo en bachelor; online-interactie leuk voor webinars maar voor echt onderwijs, studiebegeleiding en tentamens niet ideaal.
Hogescholen en universiteiten geven tussen de 20 en 40 % van de lessen op locatie, zeggen zij zelf. Voor ruim 2.100 euro collegegeld is dat een dure streamingsdienst, dus wordt de roep om korting op het collegegeld steeds luider. Maar ondertussen, ruw gezegd, horen studenten ook tot de corona-slordigste groepen. Van deze leiders van de toekomst zou je minder gedrag mogen verwachten dat zo schadelijk is voor horeca, toeristenindustrie, kwetsbare medeburgers èn het onderwijs. Ook is het zo dat collegegeld een bijzonder soort retributie is: niet voor een specifieke dienst, maar voor complexe set inspanningsverplichtingen. Terugvordering of vermindering ligt dan niet voor de hand, temeer omdat instellingen veel extra moeten doen om er met het onderwijs en de tentamens het beste van te maken, omdat studenten zich altijd nog kunnen laten uitschrijven en omdat zij in beginsel nooit verplicht waren om onderwijs te volgen (vaak vergeten maar desbetreffende bepaling daarover in het vervallen Academisch statuut is nog steeds uitgangspunt).
Aan het eind van de tour d’horizon blijkt dat instellingen – zelfs opleidingen – het meeste zelf moeten uitzoeken en dat minister en Kamer dit laten gebeuren, vermoeid op weg naar verkiezingen. Rechtsgelijkheid lijkt helemaal geen thema; niet voor de minister, niet in de Tweede Kamer, en niet binnen de instellingen. Dat is zeker verkeerd.
18 juni 2019: De WHW in de Toekomst; brainstorm over de toekomst van beleid en recht voor hoger onderwijs en wetenschap; een terugblik
De feestelijke 20e bijeenkomst van de Groep Hogeronderwijsrecht, die de vorm kreeg van een brainstormconferentie over wetgeving, beleid en recht voor hoger onderwijs en wetenschap in de toekomst, markeerde dat de WHW dit studiejaar 25 jaar geldt. Toch toonden de sprekers/panelleden zich nog steeds in ruime mate tevreden over deze wet. Zij stelden wel verschillende significante wijzigingen voor, met name op het terrein van onderwijsorganisatie, maar geen van hen wilde de WHW overboord gooien of uitgebreid reviseren.
Inleidingen en Panelleden waren de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Ingrid van Engelshoven; voorzitter college van bestuur van NHL Stenden Hogeschool Erica Schaper; rector-voorzitter college van bestuur Universiteit Leiden Carel Stolker; en oprichter/partner van TriasNet Consultants en voorzitter van de NVOR-groep Hogeronderwijsrecht Peter Kwikkers.
Het geheel stond onder de even puntige als inspirerende leiding van moderator Ben Vermeulen, lid van de Raad van State en hoogleraar aan VU en RU.
Zo’n 160 deelnemers vulden voor deze gelegenheid de mooie Aula van de Haagse Hogeschool en konden discussiëren en netwerken tijdens de ontvangst, de pauze en de borrel na afloop, dankzij die gastvrijheid. De Haagse maakte er een mooi feest van!
Cvb-voorzitter van de Haagse Hogeschool Leonard Geluk opende met een kort inhoudelijk betoog dat de instellingen ruimte moeten hebben om vooral burgers op te leiden: niet alleen tot “iets”, maar ook tot “iemand”. Vervolgens legden Schaper, Stolker en Kwikkers in drie 20-minuten colleges hun perspectieven op tafel.
Erica Schaper stelde de onder andere vraag centraal hoe in de regelgeving moet worden omgegaan met het internationale karakter van een hogeronderwijsinstelling die tegelijkertijd een sterke regionale inbedding behoudt. Zij brak een lans voor mogelijkheden voor flexibeler en op maat gesneden inrichting van het onderwijs: tijdonafhankelijk, met gemakkelijker switchen tussen niveaus, scholing op onderdelen en bekostiging van praktijkonderzoek.
Carel Stolker gaf aan dat hij ook op gevoel prima met de WHW kan werken. Hij ging onder meer in op de vraag wat aan het besturingsmodel moet veranderen om ho-instellingen toekomstbestendig te maken en of “de opleiding” daarin wel zo centraal moet staan. Ook hij had behoefte aan meer praktische ruimte om te kunnen voldoen aan dagelijkse eisen van studenten, docenten en wetenschappers in de praktijk.
Peter Kwikkers liep vijf pijlers onder WHW langs aan de hand van leerstukken zoals toegankelijkheid, stelsel, bekostigingsrecht, taal, kwaliteit en integriteit en een aantal concrete wijzigingsvoorstellen. Aldoende werkte hij toe naar zijn propositie om een borgend EU-Raamwerk te ontwikkelen voor de wetgeving voor hoger onderwijs en wetenschap, daarbij afrekenend met het “19e eeuwse subsidiariteitsbeginsel” dat het stelsel wel belast, maar Nederland en Europa niet vooruit helpt.
Na de pauze en anderhalf uur geanimeerde discussie over een breed palet onderwerpen onder leiding van Staatsraad en hoogleraar Ben Vermeulen, benadrukte minister Ingrid van Engelshoven dat het ho-stelsel meer zou worden gericht op samenwerking en dat de wensen voor meer flexibiliteit in het onderwijs serieus worden genomen. De minister keek vooruit aan de hand van onderwerpen van de Strategische Agenda van de regering die zij met haar ministerie aan het schrijven is. Zij liet doorschemeren dat het rapport van de commissie van Rijn “Wissels om” op het ministerie goed was ontvangen; anders dan het advies van de AWTI “Het bestel op scherp gezet”. De inleiders – niet verbazend – waren over beide rapporten overigens aanzienlijk bitser. Waard om dat te bekijken.
Wie er niet was, had ongelijk. Inleidingen, discussies en het gesprek met de minister bruisten van inhoud. Daarom kunt u de hele brainstormconferentie – of onderdelen ervan – hier toch nog meemaken. Doe dat vooral op het volledige (dubbele) scherm
20 september 2018: Internationalisering hoger onderwijs: beleidsjuridische aspecten
Terwijl de wetenschap al eeuwenlang internationaal is, zoekt en (her-)bepaalt Nederland de grenzen aan internationalisering van hoger onderwijs. Er wordt veel waarde gehecht aan het versterken van internationale dimensies in het hoger onderwijs vanwege de toegevoegde waarde voor de studenten en de kennisinstellingen in onze kennisintensieve economie en voor de Nederlandse samenleving als geheel. Daarbij rijzen vragen zoals waar toegevoegde waarde (feitelijk en juridisch) eindigt en waar te vermijden negatieve effecten optreden. We merken bijvoorbeeld dat internationalisering in het Nederlandse rechtssysteem niet altijd stuurbaar is (zoals op instroom van buitenlandse studenten) en dat opinies zich soms keren tegen bepaalde vormen of effecten.
Gastvrij ontvangen door de Onderwijsraad, raakte discussiebijeenkomst nr. 19 de meest gevoelige kwesties na een tour d’horizon van werkgroepvoorzitter Peter Kwikkers met het oog op het EU-recht, de WHW en het Uitvoeringsbesluit WHW (recent gewijzigd bij Stb. 2018, 152), en van hoofdgast drs. K.F.B. (Kristel) Baele, voorzitter college van bestuur Erasmus Universiteit Rotterdam, lid Onderwijsraad en lid dagelijks bestuur VSNU die – vanuit haar verschillende functies maar verder op persoonlijke titel – onder meer inging op de mogelijkheid om een numerus fixus voor internationale tracks te kunnen instellen en op andere instrumenten waarmee de kwaliteit van internationalisering verhoogd wordt.
We bespraken ontwikkelingen zoals ten aanzien van vestigingsvoorwaarden voor transnationaal onderwijs, de te borgen de academische vrijheid op een branch campus, opties voor toelating, selectie en numerus fixus in internationale ‘tracks’, joint- en double-degree programma’s met buitenlandse partnerinstellingen, international classrooms, externe, interne bekostigingsaspecten en de taalkwestie en de uitspraak van de kortgedingrechter in de zaak die was aangespannen door BON. HogerOnderwijsPersbureau en ScienceGuide refereerden aan de discussies, waarbij eerstgenoemd artikel van de voorzitter een tik op de vingers kreeg: hij concludeerde dat de NF-lijn maakbaar maar technisch-juridisch verduiveld complex is omdat het hele WHW-begrippenkader dan op zijn kop moet, en dat die politiek lastig en Europeesrechtelijk niet houdbaar is.
3 april 2018: Ontwikkelingen in rechtspositie van wetenschappers en docenten
De 18e discussiebijeenkomst werd georganiseerd door Marjon Aker en vond plaats bij de Aob. Hoofdgasten drs. Bregje Mollee, domeinleider Human Resources, VSNU, vanuit werkgeverskant, en mr. drs. Douwe Dirk van der Zweep, lid dagelijks bestuur AOb en vice-voorzitter Zestor, vanuit werknemerszijde, lieten hun licht schijnen op de situatie en ontwikkelingen in de rechtspositie van wetenschappers en docenten in het hoger onderwijs.
Een weerbarstig onderwerp waarbij het vuur achter de schermen én in media regelmatig hoog oplaait. Arbeidsvoorwaarden, loopbaanperspectieven voor onderzoekers, werkdruk van docenten, kwaliteitseisen bij accreditaties, het aantal ‘issues’ is groot. Hoe komen de arbeidsvoorwaarden tot stand, en welke rol heeft en neemt de overheid hierin? Wat is de koers van werkgevers- en werknemersorganisaties op deze thema’s in relatie tot het arbeidsrecht en hoger onderwijs? Een Aoborrel sloot de interessante discussies af, maar we komen op de onderwerpen personeel beleid en arbeidsvoorwaarden terug.
24 november 2017: Gevolgen Regeerakkoord Rutte III voor het onderwijsrecht
De 17e bijeenkomst, bij de Universiteit Utrecht, was een samenwerking van de Werkgroep Hogeronderwijsrecht en de Werkgroep Bestuur & Management en – derhalve – onderwijsbreed. Regeerakkoord “Vertrouwen in de toekomst” werd sectorgewijs werd op de testbank gelegd door prof. mr. drs. B.P. Vermeulen (lid Raad van State en hoogleraar constitutioneel recht Radboud Universiteit), dr. Nicole Niessen (Boels Zanders Advocaten; over PO, VO en MBO); mr. dr. Martijn Nolen (Universiteit Utrecht / Van Doorne; over Vertrouwen in en toezicht op samenwerking) en mr. Peter Kwikkers (TriasNet Consultants; over hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek).
Peter Kwikkers lichtte vier punten uit voor de sector hoger onderwijs en wetenschap:
- de kwaliteitsafspraken die elke universiteit en hogeschool moet maken met zichzelf en ‘de omgeving’; met zelfgekozen criteria maar binnen centraal gestelde nauwe randvoorwaarden over rendement, arbeidsmarkt en (macro-)doelmatigheid.
- niet verbeterende toegankelijkheid; in welke betekenis of fase dan ook en evenmin in het kader van leven lang leren.
- De – grenzen aan – internationale dimensies van hogeronderwijsbeleid en -regelgeving.
- Maatschappelijke, financiële, juridische, en bestelsystematische lacunes en onvolkomenheden. Voor herijking van de WHW op kernwaarden en -doelen zou de regering zwaar investeren in betere vertaling van politiek en beleid, in goede regelgeving en rechtvaardige uitvoering: in autonomie en kwaliteit.
Of het regeerakkoord kon worden geaccrediteerd bleef – gezien de kritiek – de vraag. Bieden bestuurders en politici ook dat de mensen kunnen vertrouwen op rechtvaardige regelgeving en rechtszekerheid?
ScienceGuide hoofdredacteur Sicco de Knecht schreef een lezenswaardige impressie van deze bijeenkomst: Vertrouwen en doelmatigheid gaan lastig samen.
28 maart 2017: Toegankelijkheid en Toegankelijkheidsbeperkingen in hoger onderwijs
Langzaam begint te dagen dat de borging van toegankelijkheid van masteropleidingen, bacheloropleidingen, postdoc- en promotietrajecten en financiële toegankelijkheid op de agenda moet. We gingen daarom in gesprek over de beleids- en bestuursjuridische kanten aan dit onderwerp, want veel recente beleidsmatige en financiële interventies staan haaks op het beginsel van gelijke kansen en toegankelijkheid voor studenten. Werkgroepvoorzitter mr. P.C. (Peter) Kwikkers hield (ongebruikelijk) een uitvoerige inleiding over de toegankelijkheid aan de hand van een lange lijst WHW-wetsartikelen waarin die een meer of minder verborgen rol speelt. Zichtbaar in onderwerpen zoals numerus fixus, selectie, studiesucces, studiepuntenbeleid, doorstroming, financiering en (Bindend)Studie(Keuze)Advies; minder zichtbaar in veel meer wetsartikelen.
Gastheer èn hoofdgast dr. K.L.L.M. (Karl) Dittrich, voorzitter van de VSNU, ging in op het politieke en academische klimaat en op de vraag in hoeverre dat (niet) wordt gedreven door financieel-economisch nutsdenken, excellentiedenken en control? Is rendementsdenken juist goed, zelfs als het destijdse ideaalbeeld van onderwijsminister Van Kemenade “Hoger onderwijs voor velen” zo in het gedrang komt dat nu zelfs de Onderwijsraad waarschuwingen liet horen? Karl Dittrich, als altijd scherp debater, ging daarna in discussies met de aanwezigen in de zaal en ging dieper in op actuele landelijke en lokale ontwikkelingen, tegen de achtergrond van lokale, nationale en internationale politieke opvattingen over taken en verantwoordelijkheden van ho-instellingen en behoeften op arbeidsmarkten. De gesprekken werden voortgezet bij een hapje en drankje.
Ter voorbereiding werd aanbevolen het Toelichtend Commentaar WHW WHW-pocket 2017, m.n. par. 1.3; 5.2.3; 5.6.3; 5.7.5; 5.7.13; 5.7.15. Een goed bestel knelt niet. TH@MA, 2016 nr. 3, p. 35-42.
4 april 2016: Binairiteit en de verschillen tussen WO en HBO
Waar de grens van het hogeronderwijsbestel ligt, is doorgaans wel duidelijk. Vaak veel minder helder zijn grenzen die binnen dat stelsel zijn getrokken. Op 4 april 2016 waren wij voor werkgroep 15 te gast bij de Hogeschool van Amsterdam met als onderwerp “Binairiteit en de verschillen tussen universiteit en hogeschool”. Het ging niet alleen over de stelselbinairiteit wo-hbo, de overeenkomsten en verschillen tussen wetenschappelijk onderwijs en hoger beroepsonderwijs en de verschillen tussen universiteit en hogeschool, maar ook over leerstukken zoals kwaliteit & verscheidenheid en profilering & flexibilisering behoren hiertoe. Specifieke onderwerpen binnen de kaders van binairiteitsvraagstukken zijn o.a. flexibilisering van onderwijs, doorlopende leerlijnen en andere doorstromingsvraagstukken zoals vrijstellingen en erkenning elders verworven competenties. Maar er is ook een binairiteit in het onderzoeksbestel: welk type onderzoek doet de universiteit, welk de hogeschool. Al deze onderwerpen kunnen in elkaars beleidsjuridisch verlengde aan beschouwing worden onderworpen.
Hoofdgast was dr. C.P. (Kees) Boele, voorzitter van het college van bestuur van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Hij zette, na een zoals gebruikelijk inhoudelijke inleiding van de werkgroep-voorzitter, de discussie aan met een zeer interessante causerie vanuit zijn gedachten over het WHW-bestel in het rapport Differentiëren in Drievoud van de Commissie Veerman. Hij ging nader in op actuele landelijke en lokale ontwikkelingen, tegen de achtergrond van vooral regionale behoeften op arbeidsmarkten en schetste de contouren van een onderwijsbestel dat daar beter op zou aansluiten.
Gastvrouw, drs. Ietje Veldman, decaan Faculteit Onderwijs en Opvoeding (Hogeschool van Amsterdam), zette het spotlicht op de bijzondere plaats van lerarenopleidingen in het binaire stelsel. Bijzonder niet zozeer als gevolg ervan, maar door bestuurlijke opstelling. Lerarenopleidingen zijn speciaal omdat die aan universiteiten èn op hogescholen voorkomen: een aloude uitzondering op binairiteit. Aan dit klassiek spanningsveld wo-hbo is een bepaalde problematiek verbonden. Haar omgang daarmee, en de vergelijkingen met Nijmegen, was even interessant als verhelderend.
Zoals gebruikelijk bediscussieerden we in onze rondetafelmodus de beleids- en bestuursjuridische kanten aan het dit onderwerp en sloten af, met dank aan de Hogeschool van Amsterdam voor haar gastvrijheid, met hapje en drankje.
Ter lezing werd aanbevolen:
- Differentiëren in Drievoud. Rapport Commissie Veerman, TK 31 288 nr. 96, april 2010.
- Onderwijsheid. Kees Boele. Klement-Pelckmans, derde druk, 2016.
- Toelichtend Commentaar op de WHW online, m.n. op de artikelen 1.3 en 7.3a.
- WHW-pocketeditie, m.n. par. 2.2; 5.7.10; 5.7.14.
Kort nadien verschenen:
- THEMA 2016, nr. 3 “Een goed bestel knelt niet”
- ScienceGuide: Centrale bestelling of individuele profilering.
1 december 2015: Examencommissies: de juridische positie
De 14e bijeenkomst vond plaats met het onwaarschijnlijke recordaantal van 65 deelnemers dat kon worden gevestigd vanwege de toevallige omstandigheid dat de locatie op het laatst moest èn kon worden gewijzigd naar een ruime zaal bij de Universiteit Leiden.
Goed functionerende examencommissies zijn voorwaarde bij uitstek voor de borging van de onderwijskwaliteit. Zoals de voorzitter stelde: het belangrijkste orgaan van universiteit en hogeschool. De Examencommissie is echter al jaren voorwerp van politieke en bestuurlijke aandacht. Aanleidingen daarvan zijn steevast onderwijszaken die niet goed gaan, daarom de media halen èn dan de aandacht van autoriteiten en vaak ook van de Tweede Kamer wekken. Wetgever, Vereniging Hogescholen, Inspectie, NVAO en allerlei randorganisaties, zijn zich intensief met de positie en het functioneren van de examencommissie gaan bezighouden. De wettelijke regeling groeide aan van één naar vier artikelen, maar of de positie van de examencommissie daarmee is verbeterd, wordt betwijfeld.
Gesproken werd over de vraag waar de examencommissies nu staan en waar de geluiden dat er nog steeds grote verbeterslagen moeten worden gemaakt vandaan komen en hoe die verdere versterking eruit zou moeten zien. We gingen over de juridische positie en het functioneren en mogelijke verdere versterking van de examencommissie in gesprek met de hoofdauteur van het Inspectierapport “Verdere versterking; onderzoek naar het functioneren van examencommissies in het hoger onderwijs”: drs. Martine Pol-Neefs, inspecteur hoger onderwijs. Op basis van haar rapport en een negental stellingen werden verschillende interpretaties van wet- en regelwetgeving bediscussieert. Onder meer betrof dit de spanning tussen de wettelijke vastgelegde verantwoordelijkheden van de examencommissie en het bestuur enerzijds, en die van de examencommissie en de examinator anderzijds.
Ter voorbereiding waren aanbevolen:
- Verdere Versterking. Rapport Inspectie van het Onderwijs, maart 2015.
- Verdere Versterking nader beschouwd (e-magazine van de Inspectie).
- Het Toelichtend Commentaar op de WHW op artikelen 7.12-7.12c,
- In de WHW-pocket 2015 (tekst en toelichting).
- Positie en kwaliteit van examencommissies vanuit WHW-perspectief. Peter Kwikkers, Th&ma 2012 nr. 4, p. 30 – 37.
- Versterk de rol van examencommissies: Waarom het geheel van toetsen telt. Martine Pol-Neefs en Desirée Joosten-ten Brinke. (Th&ma 2015, nr. 4).
31 augustus 2015: Financiën en Medezeggenschap
De 13e discussiebijeenkomst vond plaats bij Hogeschool Inholland in Den Haag, georganiseerd in samenwerking met NVOR-werkgroep Medezeggenschap. Hoofdgasten waren Pieter Duisenberg, Tweede Kamerlid voor de VVD, en Michel Rog, Tweede Kamerlid voor het CDA.
Er heeft zich sinds het begin van de eeuw een aanzienlijk aantal problemen en zelfs echecs in onderwijsinstellingen voorgedaan die zijn veroorzaakt door bestuurlijk falen. Dat betrof voor een belangrijk deel (ook) falend financieel bestuur en beleid: als oorzaak of gevolg. Hierover worden steeds opnieuw tal van vragen gesteld. Mede aanleiding waren natuurlijk de bezettingen van gebouwen van de Universiteit van Amsterdam. De OCW-bewindslieden hebben deze zomer het wetsvoorstel Versterking Bestuurskracht ingediend dat ook dit onderwerp aangaat. Wij discussieerden met de Kamerleden over vragen zoals:
- Is beter gepositioneerde medezeggenschap effectief bij het voorkomen – en oplossen – van financiële problemen en het verbeteren van het financieel beleid?
- Hoe moet dit dan en wat is daar nog meer voor nodig?
- Wat wordt van de ‘Haagse Politiek’ verwacht en wat heeft die te bieden?
- Wat kan en moet de onderwijsinstelling zelf in orde brengen?
- Is minimuminstemmingsrecht “met hoofdlijnen van de instellingsbegroting”, zoals in de WHW nu is vastgelegd, werkbaar en effectief?
- Wat brengt het wetsvoorstel Versterking bestuurskracht en is dat voldoende?
In de convocatie is verwezen naar voorbereidende publicaties zoals de (37) reacties op de internetconsultatie over genoemd (concept-) wetsvoorstel; een artikel in Observant (Universiteit Maastricht), het NVOR-preadvies Bekostiging in het hoger onderwijs en het Toelichtend Commentaar op de WHW.
21 april 2015: Instellingsaccreditatie in Vlaanderen (en Nederland?)
Over de nieuwe Vlaamse methodiek van externe kwaliteitzorg via (in beginsel singuliere) instellingsreviews, discussieerde de werkgroep in de 12e bijeenkomst, bij de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs, met mevrouw lic. A.M.J. (Ann) Demeulemeester, vice-voorzitter van de NVAO. De Vlaamse gemeenschap voert een wijziging van de Codex Hoger Onderwijs door waarmee de Instellingsreview de bepalende factor in de externe kwaliteitsbeoordeling wordt. In Nederland wordt al vanaf 2000 gepleit voor instellingsaccreditatie. Het leidde tot het huidige dubbelmodel. Ann Demeulemeester introduceerde dit Vlaamse model en ging daarna in franke discussie over voordelen en kritische randvoorwaarden van het Vlaamse model waardoor ook de toekomst van de Nederlandse methodiek aan de orde kon komen. Voor het eerst was er dus een hoofdgast uit het buitenland, en een aanzet tot een internationale comparitie die ons inzicht in overeenkomsten en verschillen vergroot en wellicht zal zijn terug te vinden in het debat in Nederland: over de beleidsjuridische vraag of Nederland het Vlaamse voorbeeld kan volgen en over de beginselvraag of een model van instellingsaccreditatie in Nederland denkbaar is. Ter voorbereiding werd de deelnemers gewezen op een aantal publicaties zoals het Bijzonder nummer van T.O.R.B. “Rekenschap over de kwaliteit van de instellingen in Vlaanderen en Nederland”, Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Onderwijsbeleid (TORB), Die Keure, Brugge (België), 2013-2014, pg. 38-60, www.triasnet.nl/publicaties/over-accreditatie, WHW-pocket 2015 , http://www.demorgen.be/binnenland/geen-externe-inspectie-meer-universiteiten-mogen- zichzelf-controleren-a2130150/; http://www.scienceguide.nl/201411/vlaamse-kwaliteit-versoepeld.aspx; http://www.scienceguide.nl/201412/verdiend-vertrouwen-is-een-risico.aspx
20 november 2014: Toezicht en (of) Medezeggenschap in universiteiten en hogescholen
Over Toezicht en (of) Medezeggenschap (en bestuur) in universiteiten en hogescholen discussieerde de 11e NVOR-werkgroep, bij de QANU in Utrecht, met prof. mr. A.T. Ottow, hoogleraar economisch publiekrecht aan het Europa Instituut en decaan van de Faculteit Recht, Economie, Bestuur en Organisatie, Universiteit Utrecht. Zij is gespecialiseerd in toezicht(houders), marktordening, mededinging en Europees recht. Vanaf 1 september 2013 is zij ook lid van de raad van toezicht van de VU/VUmc. De bijeenkomst stond in het licht van wetswijzigingen in de “governance in het onderwijs”, de interrelaties in driehoek bestuur-medezeggenschap-toezicht en een internetconsultatie daarover die leidde tot het wetsvoorstel Versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen. Zie op www.internetconsultatie.nl/wetvbo met name de reacties over het hoger onderwijs en Kamerstukken 34 251. Verwezen werd onder andere naar de hoofdstukken 9 en 10 van het online Toelichtend Commentaar op de WHW uitgegeven door SDU-uitgevers: www.homanagement.nl en het bijzondere nummer van het tijdschrift THEMA, eind oktober 2014, dat geheel is gewijd aan het thema ‘Integriteit in hoger onderwijs en wetenschap’.
15 mei 2014: Wetenschapsfraude juridisch; wat is het, hoe komt het, wat gebeurt eraan
Hoofdgast en inleider op de 10e discussiebijeenkomst was prof. dr. mr. C.J.M. Schuyt, voorzitter van het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI), lid van de KNAW, emeritus hoogleraar sociologie en niet minder befaamd in de wereld der rechtssociologie. Het LOWI is een onafhankelijk orgaan, ingesteld door KNAW, NWO en VSNU. Het adviseert o.a. de colleges van bestuur van de universiteiten en de raden van bestuur van de universitair medische centra en de besturen van NWO en KNAW inzake klachten over schendingen van wetenschappelijke integriteit. Zoals bekend is daarover de laatste jaren vaker iets over te doen geweest. Prof. Schuyt schetste mede aan de hand van een aantal fraudedefinities uitvoerig het juridische kader waarin (betwiste) fraudezaken worden behandeld. Een aantal casus werden diepgaand met hem besproken. Hij ging onder meer in op het systeem van zelfregulering met de bijbehorende juridische kenmerken (klachtprocedure Hoofdstuk 9 Awb), de uitspraken en adviezen van het LOWI over verjaring, plagiaat e.d., procedure en de vragen die rijzen naar aanleiding van dergelijke procedures (juridische waarborgen en kwaliteit, deskundigheid, zelfbeoordeling door wetenschappers). Hij liep alternatieven langs zoals die Noorwegen en Finland, en die van het Nederlandse advocatentuchtrecht en het Medisch Tuchtcollege en gaf daarmee al een voorproef op het boek dat hij over deze materie in voorbereiding heeft. Aanwezigen hadden een aantal kritische vragen en kanttekeningen die prof. Schuyt zeer waardeerde, zoals hij nadien e-mailde. Ter voorbereiding golden www.knaw.nl/nl/thematisch/ethiek/landelijk-orgaan-wetenschappelijke-integriteit-lowi/overzicht de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, www.scienceguide.nl/201112/wetenschap-kent-ook-perverse-prikkels.aspx en het briefadvies van de KNAW “Correct citeren” van april 2014. De LOWI-website bevat meer informatie en in landelijke media is dit onderwerp met regelmaat aan de orde.
30 januari 2014: Rechtspraak en Examencommissies
Tijdens de eerdere bijeenkomst bij de Juridische Hogeschool Avans-Fontys, was besloten dat de examencommissie centraal zou staan. Dat is in de 9e discussiebijeenkomst ingevuld met de focus op de rechtspraak over de examencommissie. Vanuit die kern werden andere juridische en praktische zaken besproken. Inleider/hoofdgast was mr. B.K. (Ben) Olivier, lid van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs in Den Haag, maar ook langjarig wetenschapper in het bestuursrecht aan de UVA. Hij kent ook de examencommissie van binnenuit en is – in ver verleden – begonnen als secretaris van de Commissie voor de Bestuurshervorming ex artikel 56 WUB. Hij verzorgde de inhoudelijke aanzet voor de discussie tussen de aanwezigen op de van hem bekende wijze: een uiterst doorwrocht college specifiek bestuurs(proces)recht mede aan de hand van een enorme hoeveelheid belangrijke casuïstiek.
8 oktober 2013: Faculteitsdirecties en bestuur van onderwijs en wetenschap (2)
De 8e bijeenkomst was het tweede deel van hetzelfde thema, maar nu over hogescholen. Hij vond plaats aan de Juridische Hogeschool Avans-Fontys in Tilburg. De hoofdgast, tevens gastheer, was mr. G.F.J. (Gerard) Hupperetz, directeur van de Juridische Hogeschool Avans-Fontys en voorzitter Landelijk overleg hbo-rechten, op verzoek via Rob van Bogget. Ditmaal werd vooral vanuit een juridisch perspectief en het perspectief van een hogeschool gediscussieerd, met name over de bestuurlijke positie van de Juridische Hogeschool, een onderdeel dat bestaat uit een zelfstandig samenwerkingsverband van twee hogescholen. Hierdoor ontstaan ook heel specifieke vraagstukken. Vragen waren o.a. hoe een integraal verantwoordelijke faculteitsdirecteur omgaat met de afgesloten prestatieafspraken, zijn college van bestuur, zijn medezeggenschapsraad, de opleidingsdirecteuren en (bevoegdheden van) examencommissies. Alles tegen de achtergrond van recente beleids- en wetswijzigingen, eeuwige financiële krapte, jaren van juridisering en bureaucratisering, en andere praktische besognes aan een hogeschool.
21 mei 2013: Decanen, faculteitsdirecties en bestuur van onderwijs en wetenschap
De vraag was onder meer hoe een decaan, faculteitsbestuur of faculteitsdirectie – vanuit bestuur- en beleidsjuridisch perspectief in een universiteit – omgaat met de afgesloten prestatieafspraken, zijn college van bestuur, zijn medezeggenschapsraad, de opleidingsdirecteuren en examencommissies. Alles tegen de achtergrond van recente beleids- en wetswijzigingen, de eeuwige financiële krapte en de gebruikelijke dagelijkse besognes. De stevige discussie legde – vooral ook dankzij de openheid van de hoofdgast – een groot aantal interessante spanningen bloot tussen bestuurders, docenten/wetenschappers en studenten, en ook dat universiteitsdecanen op dat snijvlak een uitermate veeleisende job hebben.
5 maart 2013: Praktische en juridische valkuilen en kansen bij selectie, matching en andere beperkingen richting getuigschrift.
Hoofdgast was Remco Rous, bestuurder van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO), die een praktisch-juridische benadering vanuit het perspectief van de student gaf, gelardeerd met sprekende voorbeelden uit de praktijk. De juridische kant werd ingeleid door de voorzitter, vanwege de afzegging van de aangekondigde tweede spreker. Vanuit die perspectieven werd gediscussieerd over de uitdagingen en valkuilen ten aanzien van toelating en tussentijdse selectie en werden die verbonden aan de WHW en recente beleids- en wetsvoorstellen. Een belangrijke conclusie uit de geanimeerde discussie was dat de keuzevrijheid een toegankelijkheid tot èn in het hoger onderwijs een onderwerp is dat veel meer aandacht moeten krijgen.
20 september 2012: “Academische vrijheid … in de praktijk?”
Hoofdgast was dr. B.E. (Lieteke) van Vucht Tijssen, onder andere voormalig lid van het college van bestuur van de Universiteit Utrecht, Hogeschool Inholland en de Onderwijsraad en nu lid van het college van bestuur van de Hogeschool Arnhem Nijmegen. Ter voorbereiding kon een artikel over academische vrijheid worden gelezen in Expertise visieblad, mei 2012, p. 15-18 en op www.triasnet.nl/publicaties/academische-kwartiertjes-of-sporen-door-het-hoger-onderwijs/aanbiedingsspeech. Hieraan is in april 2012 in diverse universiteits- en hogeschoolbladen aandacht besteed met een artikel van het HOP.
De discussie ging aan de hand van een inleiding van Lieteke van Vucht Tijssen over hoe belangrijk de academische vrijheid nog is, wat het eigenlijk is en welke rol het speelt. Er kwamen allerlei algemene elementen maar ook vele concrete casus aan de orde die werden getoetst aan verschillende opvattingen over academische vrijheid. Een van de conclusies was dat – ook als er bij beleidsvoorbereiding en wetgeving eigenlijk nauwelijks nog een beroep op de academisch vrijheid wordt gedaan – deze toch niet overbodig is.
Marjon Aker schreef een zeer lezenswaardig geannoteerd verslag van deze buitengewoon interessante en levendige bijeenkomst. Deze is – met aanbeveling om een interne of zelfs landelijke code hiervoor op te stellen – te lezen in Expertise visieblad, oktober 2012, p 4 t/m 7. Zie www.expertisevisieblad.nl/homepage/
De werkgroep nam voorts de aanbeveling aan om het NVOR-bestuur te adviseren om het thema (academische en grondwettelijke) vrijheid in theorie en belemmeringen en bedreigingen in de dagelijkse praktijk – vergelijkenderwijs in alle onderwijssectoren – als onderwerp te kiezen voor het NVOR-preadvies en de jaarvergadering 2013.
10 mei 2012: Hoofdlijnen- en prestatieakkoorden tussen overheid en instellingen
Zowel Paul Zoontjens als de werkgroep uitten zich zeer kritisch over de hoofdlijnen- en prestatieafspraken. Vele juridische en beleidsmatige haken en ogen passeerden de revue in zijn inleiding en de daaropvolgende geanimeerde discussie, die werd gevoerd mede tegen de achtergrond van de idee van prestatiebekostiging, waarvan toen alleen nog maar een voorontwerp-amvb tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW bekend was.
Voor de actuele – vooral grondwettelijke – bezwaren tegen dat laatste onderwerp – prestatiebekostiging via een Experimenteer-amvb op grond van artikel 1.7a WHW, kunt u terecht bij een artikel van 15 augustus 2012 op www.scienceguide.nl/201208/nieuwe-ho-bekostiging-voorbij-aan-grondwet.aspx, in Expertise visieblad van november 2012, en natuurlijk meer in het algemeen ook in het VvO preadvies nr. 31 uit 2011: Bekostiging in het hoger onderwijs.
19 januari 2012: De WHW en de relatie tussen overheid en instellingen
– een aantal zwakheden in de WHW,
– de sturingsbevoegdheden van de minister
– en het verkeer tussen overheid en instelling in een internationale omgeving.
Dit tegen de achtergrond van het proefschrift van deze specialist op het terrein van hogeronderwijsrecht: het Nederlandse Hoger Onderwijsrecht (diss. Leiden, LUP, 2011).
Impressies discussie-bijeenkomst werkgroep hoger onderwijsrecht van 19 januari 2012
door Peter Ubachs, onderwijsjurist en werkzaam als beleidsmedewerker voor de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs. Deze impressie is geschreven op persoonlijke titel.
Op 19 januari vond de derde discussiebijeenkomst van de werkgroep hoger onderwijsrecht plaats te Utrecht. Gastheer was Chris Peels, directeur van Qanu. Hoofdgast en inleider was Ruud Louw, medeontwerper van hoger onderwijs wet- en regelgeving op OCW in de jaren ‘80 en ‘90, daarna secretaris/algemeen directeur van de Universiteit Leiden. Ruud Louw schreef in 2011 een 775 pagina’s tellend proefschrift over de WHW; in zijn eigen woorden, zijn ‘professioneel testament’. Louw sprak zijn zorg uit over het gebrek aan kennis van het onderwijsrecht in Nederland. In zijn ogen leidt dit vandaag de dag tot een te ingrijpende en vaak ook verkeerde vorm van overheidsgedrag. Ter illustratie noemde hij het optreden van de Rijksoverheid in de hbo-fraude, maar ook meer recent de misvatting van staatssecretaris Zijlstra dat de wet gewijzigd dient te worden om fusies tussen universiteiten mogelijk te maken.
Het eerste hoofdonderwerp van de bijeenkomst betrof de visie van Louw op de huidige accreditatiesystematiek. Hij wees erop dat vanaf de WWO1960 al een vorm van instellingsaccreditatie bestond: de bekostigde universiteiten waren met naam in de wet genoemd. Later werd dit ondoenlijk door het onderbrengen van de vele hogescholen onder de WHW. Voor particuliere instellingen die wilden dat de door hen afgegeven diploma’s werden erkend, werd de mogelijkheid van een ‘aanwijzing’ gecreëerd. De term ‘aangewezen’ voor niet bekostigde private instellingen duidde in feite ook op een geaccrediteerde instelling. Met de invoering van de wet versterking besturing op 1 september 2010 is de term ‘aanwijzing’ afgeschaft en worden particuliere onderwijsinstellingen aangeduid met de term ‘rechtspersoon voor hoger onderwijs’.
Louw vindt dit geen goede ontwikkeling omdat onder de term ‘rechtspersoon voor hoger onderwijs’ zowel geaccrediteerd als niet-geaccrediteerd onderwijs aanbod (in het verleden: aangewezen onbekostigd en niet-aangewezen onbekostigd) valt. Hij geeft de voorkeur aan accreditatie op instellingsniveau in plaats van op opleidingsniveau, omdat instellingsaccreditatie naar zijn mening meer recht doet aan de autonome positie van hoger onderwijsinstellingen. Iedere instelling dient over een goed kwaliteitszorgsysteem te beschikken dat aan internationale eisen voldoet. Dit moet niet alleen op papier, maar ook in de praktijk functioneren. Voor de NVAO ziet Louw een rol weggelegd om de werking van het kwaliteitszorgsysteem per instelling te toetsen in plaats van per opleiding. De NVAO zou daarover de Minister moeten adviseren. Uitgangspunt van accreditatie moet zijn dat instellingen vertrouwen wordt geschonken. Dat vertrouwen schenken doet de Rijksoverheid in de ogen van Louw echter hoe langer hoe minder. Na ieder signaal in de media roept de verantwoordelijke bewindspersoon dat de opleiding gestraft gaat worden en sancties krijgt opgelegd. Een dergelijke reactie kan funest zijn voor de continuïteit van een instelling en benadeelt zittende studenten. Louw is van mening dat een andere invulling van het begrip accreditatie kan leiden tot meer vertrouwen en continuïteit in het stelsel. Hij acht het wenselijk dat er geen rechtsgevolgen worden verbonden aan het oordeel van visitatiecommissies. Dit zal dan weer leiden tot een meer onbevangen sfeer waarin men in een vroegtijdig stadium verbeterpunten durft te benoemen en waarin het instellingsbestuur het vertrouwen krijgt om binnen een bepaalde termijn verbeteringen in de opleiding door te voeren zonder dat studenten hier hinder van ondervinden.
Een ander onderwerp dat Louw aansneed betrof de wijze waarop en de voorwaarden waaronder nieuwe opleidingen in het hoger onderwijs kunnen worden gerealiseerd. Louw stelt dat de Rijksoverheid daarbij onvoldoende oog heeft voor de belangen van de hogescholen en universiteiten. Louw is van mening dat de huidige doelmatigheidstoetsing een eng nationaal kader heeft en leidt tot ongewenste bureaucratie. Iedere nieuwe opleiding die wordt gerealiseerd komt volgens Louw tot stand na een dialoog met het werkveld en/of de wetenschap en is daardoor per definitie relevant voor de arbeidsmarkt als er vraag naar is, dus dat zou niet vooraf getoetst hoeven te worden. Zijn standpunt is dat de doelmatigheidstoetsing zou moeten worden afgeschaft. De instellingen zouden zelf op domeinniveau moeten overleggen en in samenspraak met werkveld en wetenschap nieuwe opleidingen moeten vormgeven, zoals het wetsvoorstel WHW eerder ook bevatte.
Louw stelt dat het onderwijsaanbod volgens hem al teveel aanbod gestuurd is. Hij stelde dat de enige taak van de Rijksoverheid op dit terrein is te zorgen voor goede adequate studie(keuze)voorlichting. De meningen over deze stelling waren verdeeld. Een aantal deelnemers acht het noodzakelijk dat er naast adequate studie(keuze)voorlichting ook een toetsing van een doelmatige besteding van ’s-Rijks middelen bestaat. Het gevaar bestaat immers dat investering van de Rijksoverheid in opleidingen waarvan reeds voldoende aanbod bestaat, dan wel opleidingen waarvan een grote aantrekkingskracht op studenten uitgaat terwijl de arbeidsmarktperspectieven voor deze studenten slecht zijn, niet doelmatig kan worden geacht. Het niet bestaan van een vorm van doelmatigheidstoetsing wakkert in het kader van de strijd om de student kopieer- en experimenteergedrag aan, hetgeen niet wenselijk is omdat het om belastinggeld van ons allen gaat.
Over brede opleidingen en university colleges was Louw ook duidelijk: het opleiden van steeds meer generalisten helpt de kwaliteit van het hoger onderwijs naar de ‘verdommenis’; een probleem dat al begint de invoering van de tweede fase in het voortgezet onderwijs.
Hierboven zijn in het kort het tweetal hoofdonderwerpen beschreven die in de bijeenkomst aan de orde zijn gekomen. Het zijn onderwerpen die zich voor onderwijsjuristen bijzonder lenen voor constante verdieping en discussie.
15 september 2011: Waarborgen van de waarde van het ho-diploma
Aan het slot van de bijeenkomst werden – voorlopige – knopen doorgehakt over vorm, inhoud, auteursteams, vervolgafspraken, en het “Schijfplan” voor de publicatie van “Waarborgen van de waarde van een ho-getuigschrift”.
Publicatie Waarborgen van Waarde
Het thema ‘Waarborgen van de waarde van een (ho) diploma’ is verlegd naar een aparte auteursgroep. De eerste conceptbijdragen druppelden al binnen en dit belooft een goede publicatie te gaan opleveren, hetzij als themanummer van NTOR, of als eigenstandig commercieel uitgegeven boekje: “Waarborgen van de waarde van het getuigschrift hoger onderwijs”. Het gaat dan over vragen zoals: Wat is “wo-/hbo-waardig”? Welke factoren bepalen dat? Hoe wordt dat bewezen? Wie bepaalt de waarde van een diploma? Voor wie moet die waarde zijn? Hoe hoog moet/kan de waarde zijn en hoe reken je dat uit? Is er zoiets als objectieve waarde? En als we dat allemaal en meer weten: hoe beïnvloedt dat allemaal de onderwijsmakers IN universiteiten en hogescholen (of daarbuiten) positief of negatief. Ruwweg zij dit de subthema’s ervan:
- Inleiding: waarde en waarborg
- HO-stelsel en cultuur
- Onderwijsprogram, onderwijskunde; relatie tussen onderwijs en onderzoek
- De rol van OER- en examencommissie
- De positie van de student.
- Intern toezicht & bestuur en extern toezicht
- Financiering
- Rol en functie van het beroepenveld / vakgebied
- Afstemming onderwijsaanbod – arbeidsmarkt
- Rode draden
Geïnteresseerde auteurs die een bijdrage willen leveren, dit kunnen ook ‘losse’ passages of essays zijn, kunnen zich nog altijd melden bij de voorzitter, peter.kwikkers@triasnet.nl. Dit adres geldt ook voor nadere vragen of informatie.
12 mei 2011: Accreditatie
Natuurlijk belandde de discussie ook op het terrein van de zaak Inholland en dat gaf aanleiding tot de afspraak dat de voorzitter gedurende de zomer, met geïnteresseerde auteurs, op inhoudelijke wijze te inventariseren of hierover een publicatie zou kunnen worden geschreven. In drie schriftelijke commentaarrondes tijdens de zomer, vloeide daaruit een ‘schijfplan’ voor een uit meerdere paragrafen/hoofdstukken van ”De waarborgen van de waarde van een diploma”.
Interesse in Lidmaatschap?
klik hier om lid te worden van VvO, of bekijk de lidmaatschap tarieven.