Mentink Award

De prijs is bedoeld om nieuwe en innovatieve publicaties op onderwijsrechtelijk terrein in het Nederlandse taalgebied aan te moedigen en te bevorderen.

De NVOR/Mentink Award is ingesteld bij gelegenheid van het afscheid van prof. mr. D. Mentink als voorzitter van de VvO. De prijs is bedoeld om nieuwe en innovatieve publicaties op onderwijsrechtelijk terrein in het Nederlandse taalgebied aan te moedigen en te bevorderen. De prijs gaat naar de debuterend auteur(s) van het door de jury als beste beoordeelde artikel, boek of publicatie op onderwijsrechtelijk gebied in de twee jaar voorafgaande aan de uitreiking. De winnaar ontvangt een bedrag van 500 Euro en een bokaal.

De jury bestaat uit de volgende personen:

  • Prof. mr. M. Laemers (voorzitter)
  • Mr. dr. F. Brekelmans
  • Mr. dr. J. Sperling
  • Mr. dr. S. Philipsen

De prijs is voor het eerst toegekend in 2012. Winnaars waren B. Paijmans en C. Noorlander voor het artikel ‘Educational malpractice’ als relatief nieuw fenomeen binnen het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht, Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht juni 2011, p. 233-245. De winnaar in 2014 was A. Mohammed voor het artikel ‘Instellingen voor hoger onderwijs op de markt’, NTOR 2013, nr. 3, p. 183-207.

Download: Reglement voor de NVOR/Mentink-prijs, ingesteld door het bestuur van de Vereniging voor Onderwijsrecht.

Juryrapport NVOR/Mentink Award 2022


Gijsbert Leertouwer

De Mentink Award is in het leven geroepen bij gelegenheid van het afscheid van Dick Mentink als voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Onderwijsrecht. Tot ons aller verdriet is Dick Mentink op 24 april van dit jaar overleden. De jury, bestaande uit Frans Brekelmans, Joke Sperling, Stefan Philipsen en Miek Laemers, wil Mentink dit maal eren door de naar hem genoemde Award uit te reiken aan iemand die niet alleen aan de in het reglement gestelde criteria voldoet maar die ook Mentinks fiat zou hebben. We kunnen dat natuurlijk niet zeker weten, maar de jury denkt dat Dick een goedkeurend knikje heeft gegeven toen we Gijsbert Leertouwer aanwezen als de Awardwinnaar.

Het artikel waarmee Gijsbert de Mentink Award heeft gewonnen is de bijdrage die is gepubliceerd in School en Wet van februari 2022: ‘Het publieke belang en de semipublieke onderwijssector’.

De jury vindt het artikel van Gijsbert Leertouwer ‘origineel’ omdat het een nog niet platgetreden pad volgt dat leidt van het rechtspersonenrecht naar het onderwijsrecht. Hij analyseert voor het onderwijsveld vraagstukken rond maatschappelijk belang, publiek belang en publieke taak. Hij komt tot de conclusie dat veel van wat schoolbesturen doen of moeten doen ter wille van het publieke belang al gestuurd wordt door de wettelijke eisen die de sectorwetgeving stelt. Van codes of expliciete vermelding in de statuten van het oog hebben voor c.q. streven naar het optimaal dienen van het publieke belang verwacht hij niet veel heil. Van een omissie in de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen in die zin dat niet expliciet verwezen wordt naar het publieke belang van het onderwijs is volgens hem geen sprake. Hij heeft de moed getoond om daarin de voorzitter van de Onderwijsraad, Edith Hooge, te weerspreken. Zij meent dat die wet de mogelijkheid biedt aan schoolbestuurders om zich eenzijdig te richten op eigenbelang.
En wie van beiden uiteindelijk gelijk heeft, is van minder belang dan het belang van een kritische doordenking van de plaats die het publiek belang heeft of zou moeten hebben binnen het onderwijs. Dat expliciteren of vaststellen dat nadere afbakening niet mogelijk of wenselijk is, is een moeilijke taak waarvan Leertouwer zich met kennis van zaken heeft gekweten.

Het reglement schrijft voor dat bij gelijkwaardigheid van een publicatie van een debuterend auteur en die van een niet-debuterend auteur de jury voorrang geeft aan de publicatie van de debuterend auteur. Dat is de enige bepaling die verwijst naar de mogelijkheid om onderscheid te maken tussen debuterende en gevestigde auteurs. De jury merkt op dat Leertouwer niet een debuterend auteur is. Hij heeft immers al op 9 april 2021, zijn proefschrift getiteld “Democratische legitimiteit in het onderwijsbestuur” verdedigd. Daaraan voorafgaand en aansluitend schreef Leertouwer meerdere onderwijsrechtelijke artikelen. De jury waardeert zijn ‘duurzame’ inbreng in het onderwijsrecht, een
inbreng die mede gevoed wordt door zijn activiteiten als beleidsmedewerker onderwijs van de SGP. Hij is zichtbaar thuis in relevante literatuur en het parlementaire bronnensysteem en hij is heel goed in staat om ook als historicus een blik te werpen op de ontstaansgeschiedenis van een regeling of verschijnsel in het onderwijs. Hij publiceerde onder meer een interessant artikel over het door De Hoop ingediende voorstel tot wijziging van artikel 23 Grondwet.

Het winnende artikel is vlot geschreven: de auteur volgt ‘geruisloos’ als een elektrische auto zijn parcours en leidt deze naar een duidelijk slot.

Het is hierom dat de voorzitter van de jury Gijsbert Leertouwer de Dick Mentink Award 2022 overhandigt onder het uitspreken van de hartelijke felicitaties.

Woerden, 25 november 2022

Juryrapport NVOR/Mentink Award 2018
Juryrapport NVOR-Mentink Award 2018
Het doel van de NVOR-Mentink Award is om nieuwe, innovatieve en kwalitatief hoogwaardige publicaties op onderwijsrechtelijk terrein in het Nederlandse taalgebied in de brede zin van het woord aan te moedigen en te bevorderen. De prijs, die in 2011 is ingesteld door het bestuur van de Vereniging voor Onderwijsrecht, wordt uitgereikt aan de auteur of auteurs van de door de jury als beste beoordeelde publicatie in de afgelopen twee jaar. Aan de prijs is een geldbedrag van 500 Euro verbonden en een bokaal. Bij haar beslissing is voor de jury bepalend het originele karakter en de vernieuwende bijdrage van de publicatie aan de kennis van onderwijsrechtelijke vraagstukken. ‘Origineel’ en ‘vernieuwend’ hebben, onder meer, betrekking op analyseren van een vraagstuk vanuit een onverwacht nieuwe invalshoek, het aanreiken van een betekenisvol nieuw inzicht in een vraagstuk of het opleveren van een gedegen onderbouwde kritische conclusie met betrekking tot een heersend leerstuk of heersende theorie. Hierbij wordt gelet op de toegevoegde waarde van de publicatie voor het vakgebied, de wetenschap of de onderwijsrechtspraktijk, en de mate waarin de auteur blijk geeft van de plaats van het vraagstuk en inzicht in verhoudingen binnen het onderwijsrecht. Van belang zijn daarnaast ook opbouw, leesbaarheid en stijl. De NVOR-Mentink Award is mede bedoeld ter stimulering van nieuw talent op onderwijsrechtelijk terrein. Het gaat dan om auteurs die op dit vakgebied hun entree maken of hun eerste sporen hebben getrokken. Het gaat daarbij uiteraard niet om leeftijd, maar om ervaring met publiceren. Bij gelijkwaardigheid van een publicatie van een debuterend auteur en die van een niet-debuterend auteur, geeft de jury voorrang aan de publicatie van de debuterend auteur. De winnaar dit jaar is Kees Jansen voor zijn artikel ‘Passend onderwijs en de vrijheid van vereniging’ in NTOR februari 2018. In dit goed geschreven en uitstekend leesbaar artikel stelt Jansen de vraag of de verplichting van schoolbesturen om zich aan te sluiten bij een of meer samenwerkingsverbanden in overeenstemming is met de verdragsbepalingen en grondwettelijke bepalingen over het recht op vereniging. Schoolbesturen verliezen door deze verplichting, volgens hem, een deel van hun zeggenschap, hetgeen in de praktijk negatieve financiële en praktische gevolgen heeft voor sommige schoolbesturen. Jansen bespreekt de wetgevingsgeschiedenis van deze verplichting en toetst de wettelijke bepalingen daarover aan de grondwet en de internationale bepalingen over de vrijheid van vereniging. Hij komt tot de conclusie dat de verplichte aansluiting inbreuk maakt op deze bepalingen en niet voldoet aan het vereiste van proportionaliteit. Naar het oordeel van de jury is het artikel van Kees Jansen in meerder opzicht ‘origineel’ en ‘vernieuwend’. Een aloud en actueel vraagstuk van overheidsregulering met betrekking tot de organisatie van het onderwijs wordt op een kennisuitdagende wijze belicht en geanalyseerd. Origineel en vernieuwend is dat Jansen de problematiek niet primair aan artikel 23 Gw toetst, maar aan verdragsrechtelijke en grondwettelijke bepalingen over het recht op vereniging. Zijn analyse verruimt dan ook de discussie over deze ingewikkelde problematiek in theorie en praktijk. Zowel op het punt van de wetenschappelijke doordenking van de beperkingssystematiek van de vrijheid van vereniging als die van het zoeken van de juiste balans tussen autonomie van onderwijsinstellingen enerzijds en de wettelijke zorgplicht van de rijksoverheid anderzijds. De grondwettelijke en internationale bepalingen worden door de onderwijspraktijk vaak gezien als te wetenschappelijk en soms zelf in de weg staand aan praktische oplossingen in het onderwijs. Jansen laat aan de hand van praktijkvoorbeelden zien dat deze bepalingen wel degelijk zeer relevant zijn voor de werkvloer van het onderwijs. Daarbij geeft de auteur ruimschoots blijk inzicht te hebben in de plaats van het vraagstuk als het met name gaat om de rol van de wetgever binnen het onderwijsrecht. Toegespitst op deze rol roept de analyse van Jansen aan het einde van zijn artikel ook de indringende vraag op of de verplichte aansluiting van schoolbesturen bij samenwerkingsverbanden de in artikel 23 Gw gegarandeerde vrijheid ten onrechte beperkt. Een sanctie op niet-aansluiting zou immers beëindiging van de bekostiging kunnen zijn. Dat komt Jansen als buitenproportioneel voor, omdat daarmee de facto ook het grondrecht van artikel 23 Gw niet meer zou kunnen worden uitgeoefend. Overigens is het recht op vereniging ook onderdeel van de vrijheid van onderwijs in artikel 23 Gw. Het bevat immers het recht van ouders en onderwijsaanbieders om met gelijkgezinden een school van een bepaalde richting te stichten en voor bekostiging in aanmerking te laten komen. Maar onder dat recht valt tevens het recht om niet verplicht te worden om met niet-gelijkgezinden een vereniging aan te gaan. De verplichting om zich met andere scholen te verenigen in een samenwerkingsverband kan dus ook om die reden in strijd zijn met artikel 23 Gw. Kortom, het artikel van Jansen is een stimulans voor verder onderzoek en verdere publicaties. Tot slot merkt de jury op dat Jansen niet debuterend is in de zin van het reglement van de Award. Hij heeft immers al eerder een wetenschappelijk onderwijsrechtelijk artikel gepubliceerd. Maar de jury wil haar waardering uitspreken dat hij op latere leeftijd rechten is gaan studeren en zich heeft gespecialiseerd in het onderwijsrecht. Hij kan dus nog steeds een beetje als ‘nieuw talent’ worden aangemerkt. De jury stelt het erg op prijs dat Jansen naast, of misschien wel door zijn drukke praktijk als juridisch medewerker bij Verus, vereniging voor katholiek en christelijk onderwijs, tijd maakt voor het schrijven over onderwijsrecht. Zo publiceerde hij eerder een interessant artikel over medezeggenschapsrecht in het onderwijs, dat gebaseerd was op zijn afstudeerscriptie. Die combinatie onderwijspraktijk en onderwijswetenschap is wat Kees Jansen bij uitstek de winnaar van de Mentink Award maakt.   Deze combinatie onderstreept nog eens het belang van de Award. De onderwijspraktijk kan niet zonder de theorie en wetenschap, en de theorie en wetenschap kunnen niet zonder de onderwijspraktijk. De VvO gaat binnenkort waarschijnlijk fuseren met de VARO, waardoor theorie en praktijk nog nauwer met elkaar verbonden zullen worden. Er zijn zelfs plannen voor een eigen tijdschrift van de nieuwe vereniging. Hopelijk leidt dit alles tot nog meer publicaties op het gebied van het onderwijsrecht en de onderwijspraktijk, door zowel onderwijsrechtadvocaten en rechtsbijstandverleners als wetenschappers in het onderwijs. Kees Jansen laat zien dat deze zelfs één persoon kunnen zijn. Reden te meer dat de nieuwe vereniging de Award voortzet, ter aanmoediging voor onderwijsrechtelijk uitdagende en de discussie in theorie en praktijk prikkelende publicaties.

-0-0-0-

Juryrapport NVOR/Mentink Award 2016
De NVOR/Mentink award is vooral bedoeld ter stimulering van nieuw talent op onderwijsrechtelijk terrein. Het gaat dan om auteurs die op dit vakgebied hun entree maken of hun eerste sporen hebben getrokken. De jury hanteert bij de beoordeling als criteria het originele karakter en de vernieuwende bijdrage aan de kennis van onderwijsrechtelijke vraagstukken. Hierbij wordt onder andere gelet op de toegevoegde waarde voor het vakgebied, de wetenschap of de onderwijsrechtspraktijk in de meest ruime zin – dus ook voor het ministerie – en de mate waarin de auteur of auteurs blijk geven van inzicht van verhoudingen binnen het rechtsgebied. En uiteraard spelen zaken als leesbaarheid en stijl een rol. Volgens de jury kwam er dit jaar maar één artikel in aanmerking voor de prijs: ‘Onderwijsovereenkomst: tripartiet of niet. Een verkenning van de betrokken partijen bij een onderwijsovereenkomst in het primair en voortgezet onderwijs’ . Het artikel is geschreven door Stijn Voskamp, promovenda aan het Instituut voor Privaatrecht van de universiteit Leiden. Het artikel is onderdeel van haar promotieonderzoek, dat gaat over de rechtsverhouding tussen leerling en ouders enerzijds en een school anderzijds. Het artikel is ,verschenen in de bundel: C. Breedveld-De Voogd e.a. (red.), De meerpartijenovereenkomst, BWKJ deel 29, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p.211-233. We hebben hier te doen met een kwalitatief hoogwaardige publicatie. Om te beginnen is het artikel helder geschreven met een duidelijke opbouw. Op originele wijze – en zeer gedegen onderbouwd met een veelheid van verwijzingen naar wetgeving, rechtspraak en literatuur – analyseert de auteur het probleem van de rechtsverhouding tussen ouders en leerling enerzijds en school anderzijds. Naar het oordeel van de jury brengt de auteur met deze publicatie de discussie over deze ingewikkelde rechtsverhouding een heel eind verder. Het gaat om een onderwerp dat wetenschappelijk van belang is omdat daarover de nodige discussie is en waarvoor nog geen heldere doctrine bestaat. De auteur behandelt het vraagstuk vanuit het algemene recht, het vermogensrecht en het bredere (grondwettelijk) verband van het onderwijsrecht. Zo is het de vraag welke de aard van de rechtsverhouding is. Is sprake van een civielrechtelijke overeenkomst of een andere, publiekrechtelijke rechtsverhouding? Bij de beantwoording van die vraag speelt het onderwijsrecht een belangrijke rol. Aangevoerd kan worden dat het onderwijsrecht weinig ruimte laat in de verhouding tussen belanghebbenden. Ouders moeten immers hun kind op een school inschrijven en de inhoud van het onderwijs ligt grotendeels vast in de onderwijswetten. Is die ruimte zo beperkt, dat er geen sprake is van een civielrechtelijke overeenkomst, maar een publiekrechtelijke verhouding? Naast deze vragen, gaat de auteur in op de juridische hoedanigheid van de belanghebbenden, bijv. of de ouder pro se optreedt of als vertegenwoordiger van het minderjarige kind. De auteur maakt een vergelijking met de geneeskundige behandelingsovereenkomst, waarbij de rechtspraak daarover uitvoerig wordt besproken en geanalyseerd. Meer dan prikkelend zijn vooral ook de conclusies/slotbeschouwing, die geplaatst zijn in het breder (grondwettelijk) verband van het onderwijsrecht als we het hebben over de fundamentele relatie school-ouder-kind. Zo valt onder meer te verwijzen naar p. 224 van het artikel, met de kwestie in hoeverre scholen “als het ware een deel van de verzorgings- en opvoedingstaak van de ouders feitelijk overnemen”. Sprak de grondwetgever van 1848 daar al niet over en was dit ook niet een ongeschreven uitgangspunt in 1917? Vooral ook interessant en actueel gezien het feit dat volgend jaar de grondwettelijke regeling van de onderwijspacificatie de eerbiedwaardige leeftijd van 100 jaar heeft bereikt. Het gaat, tot slot en niet onbelangrijk, ook om een praktisch en actueel onderwerp. Mede onder invloed van de technologie zijn er diverse wettelijke ontwikkelingen die tot gevolg hebben dat vormgeving en inhoud van het leerplichtig onderwijs minder vast komen te liggen dan tot nu toe het geval is. Ouders krijgen daardoor niet alleen meer ruimte om te bepalen óf zij een relatie met de school aangaan, maar als zij dat doen, ook meer ruimte hebben om te kiezen hóe zij dat doen. In dit verband kan gewezen worden op de mogelijke herinvoering van thuisonderwijs als middel om aan de leerplicht te voldoen en op wettelijke experimenten met flexibele onderwijstijden. Ook zijn er plannen om maatwerk te creëren waarbij sommige kinderen niet al hun onderwijs op school hoeven te volgen, maar ook thuis of bij een andere instantie dan de school. Een ander voorbeeld is de invoering van de Wet passend onderwijs waardoor scholen verplicht zijn aan sommige kinderen individuele begeleiding te geven die is afgestemd op de behoeften van de leerling. Ouders krijgen daarbij binnenkort zelfs instemmingsrecht op het handelingsdeel van het ontwikkelingsperspectief. Met deze ontwikkelingen lijkt het onderwijsrecht steeds meer ruimte te creëren tussen de belanghebbenden. Die ruimte noodzaakt tot een wettelijke definiëring van de relatie tussen ouders en leerling enerzijds en school anderzijds. Tot op heden ontwijken veel rechters de beantwoording van de vraag welke de rechtsgrond van deze relatie is en gaan zij uit van ‘algemene zorgplichten’ die voortvloeien uit de onderwijswetten. Maar de individualisering van het onderwijs zal tot gevolg hebben dat die vermijding niet langer mogelijk zal zijn omdat steeds vaker per geval zal moeten worden vastgesteld wat de belanghebbenden hebben afgesproken. Ook de rechter zal er dus uiteindelijk niet om heen kunnen om de relatie tussen partijen juridisch te benoemen. Aan de discussie daarover en de rechtsgevolgen levert het artikel van Stijn Voskamp een belangrijke bijdrage. De jury kijkt dan ook met belangstelling uit naar haar proefschrift.

Winkelwagen

Interesse in Lidmaatschap?

klik hier om lid te worden van VvO, of bekijk de lidmaatschap tarieven.